donderdag 22 september 2011

Wet dwangsom en Wet Openbaarheid van Bestuur: wanneer wel en wanneer geen misbruik.

Het volgende artikel in Dagblad de Limburger heeft mij aan het denken gezet:  “Dwangsom laat ambtenaar harder lopen” (5 juli 2011).

Het betreffende artikel gaf een korte uitleg over de Wet dwangsom . Tevens werd in dit artikel ook verteld dat er volgens de Vereniging van Nederlandse gemeenten (VNG) misbruik van de Wet Dwangsom in combinatie met de Wob werd gemaakt.

Ik wilde wel eens weten of dit inderdaad zo was.
In dit artikel leg ik kort uit wat de Wet dwangsom en de Wob inhouden en zoek ik uit of er inderdaad misbruik wordt gemaakt van de Wet dwangsom in combinatie met de Wob combinatie.

Wet dwangsom

Een burger, die bij een bestuursorgaan een aanvraag tot besluit of een bezwaarschrift indient, heeft er recht op dat er binnen de gestelde termijnen een besluit wordt genomen. Indien de overheid te laat een besluit neemt  op  de aanvraag of het bezwaarschrift, dan heeft die betreffende burger recht op een vergoeding (de dwangsom). Dit kan de burger ook nog bij de rechter afdwingen. Deze wet is bedoeld om trage besluitvorming van bestuursorganen tegen te gaan.

Voor zowel de aanvragen alsook voor de bezwaarschriften geldt een beslistermijn.
Voor aanvragen geldt een wettelijke termijn, zoals die in de betreffende wet is gesteld of, indien de beslistermijn niet in de wet staat, een redelijke termijn.  De redelijke termijn bedraagt in elk geval 8 weken. In enkele gevallen kan de beslistermijn worden uitgesteld.
Voor bezwaarschriften geldt een wettelijke termijn. Dit is over het algemeen 6 weken, maar is bij inschakeling van een bezwaarschriftenadviescommissie 12 weken.  Bij bijzondere wetgeving kan de beslistermijn op bezwaarschriften anders zijn, maar dit staat dan in die betreffende wet. Tevens kan de beslistermijn in de meeste gevallen worden verlengd voor maximaal 6 weken.

Als de beslistermijn is verstreken en de overheid heeft geen besluit genomen op de aanvraag of het bezwaarschrift, dan dient de burger de overheid schriftelijk in gebreke te stellen. Daarna heeft de overheid nog 2 weken om alsnog een beslissing op de aanvraag of het bezwaarschrift te nemen.
Indien de overheid dan nog steeds geen besluit heeft genomen, dan heeft de burger automatisch recht  op een bestuurlijke dwangsom voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden. Dit geldt tot een maximum van 42 dagen en tot maximaal € 1.260.
Tevens kan de burger een besluit afdwingen via de rechter, zonder eerst bezwaar te maken tegen het uitblijven van het besluit van de betreffende overheidsinstantie.
Indien de rechter de burger gelijk geeft dan moet de overheidsinstantie binnen 2 weken na de uitspraak van de rechter alsnog een beslissing op de aanvraag of het bezwaarschrift nemen. Tevens zal de rechter aan de uitspraak een dwangsom verbinden, die de overheid aan de burger moet betalen, wanneer zij niet binnen de termijn van 2 weken beslist.

Wet openbaarheid van bestuur

De Wet openbaarheid van bestuur (Wob) regelt het recht op informatie van de overheid. De overheid verschaft op allerlei manieren uit eigen beweging het recht op informatie over het te voeren en gevoerde beleid. Dit kan bijvoorbeeld via de gemeentesite, via de Staatscourant of via Postbus 51-spotjes. Dit wordt wel de actieve openbaarheid genoemd.

Daarnaast bestaat de passieve openbaarheid.
Elke burger kan de overheid om informatie vragen over welke bestuurlijke aangelegenheid dan ook.
De wet zegt dat een Wob-verzoek een verzoek om informatie is dat neergelegd is in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid. Het moet gericht zijn aan een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.  Het bestuursorgaan moet binnen de in de Wob gestelde termijn de gevraagde informatie leveren, tenzij de gevraagde informatie valt onder de uitzonderingsgronden in de wet genoemd.
De burger hoeft bij het verzoek om informatie geen (direct) belang te hebben.
En het geven of weigeren van de gevraagde informatie is een besluit.

Onderzoek naar misbruik Wet dwangsom in combinatie met Wob

Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) heeft in 2010 het onderzoeksbureau Research voor Beleid gevraagd om een onderzoek uit te voeren naar de Wob.
Het onderzoek was gericht op verzoeken die vallen onder de noemers “omvangrijke en/of complexe verzoeken” en “oneigenlijke verzoeken”. Doel  was het vaststellen van de aard en omvang van deze verzoeken, de mate waarin deze verzoeken bij bestuursorganen worden ingediend, en de gevolgen van deze verzoeken voor bestuursorganen.
In dit rapport werden “omvangrijke en/of complexe verzoeken” gedefinieerd als zijnde verzoeken waarvan de afhandeling door het bestuursorgaan tijdrovend is door de hoeveelheid gevraagde informatie dan wel doordat de uit te voeren activiteiten voor de afhandeling ingewikkeld van karakter zijn.
“Oneigenlijke verzoeken” waren verzoeken die niet gericht zijn op openbaarmaking van informatie over een bestuurlijke aangelegenheid zelf maar op andere doelen, te weten:
1.       Verzoeken gericht op het verdienen van geld aan de Wob;
2.       Verzoeken gericht op het frustreren en/of vertragen van een bestuursorgaan;
3.       Verzoeken die voortkomen uit een obsessief streven naar openbaarmaking.
Opvallend is aan de oneigenlijke verzoeken gericht op het verdienen van geld aan de Wob is dat er vaak gevraagd wordt om niet-inhoudelijke, omvangrijke en complexe informatie door verzoekers die in het verleden ook al dergelijke Wob-verzoeken hebben ingediend. Bovendien geeft de oncoöperatieve houding van dergelijke verzoekers aanleiding tot een dergelijk vermoeden.
Een dergelijk verzoek is vaak niet binnen 4 weken (artikel 6 Wob) af te handelen en het komt ook nog voor dat het verzoek net rond vakantietijd of kerstmis wordt ingediend, zodat het al helemaal lastig wordt om dit tijdig te kunnen afhandelen. Het leidt in die gevallen tot een ingebrekestelling en tot uitkering van een dwangsom door de overheidsinstantie aan de verzoeker.
Verder bleek uit het onderzoek dat 21% van de Wob-verzoeken, die bij alle bestuursorganen worden ingediend, oneigenlijke verzoeken zijn gericht op het verdienen van geld aan de Wob.
De combinatie Wob en Wet Dwangsom lijkt op deze manier een lucratieve business te zijn. Alleen heb ik niet het idee dat de wetgever deze bedoeling heeft.
De minister van BZK heeft daarom het voorstel om een bepaling in de Wob op te nemen op grond waarvan oneigenlijke verzoeken, die kennelijk onredelijk zijn,  kunnen worden afgewezen.  
Ik ben benieuwd hoe dit voorstel er uit zal zien en hoe het principe van Artikel 3, lid 3 van de Wob: “De verzoeker hoeft bij zijn verzoek geen belang te stellen.” overeind blijft.